Curaçao, kroonjuweel van het Koninkrijk der Nederlanden in De West, ligt op apegapen. Sinds de raffinaderij van Shell in een sterfhuis veranderde is het bergaf gegaan, al werd dat aan het zicht onttrokken door de vlucht in het massatoerisme. Nu  de coronacrisis er een schep bovenop heeft gedaan, komt de onderste steen boven. 

Een walvis op het droge: niet in staat om op eigen kracht het ruime sop terug te vinden en onbereikbaar voor de oceaan die haar nog van een wisse dood zou kunnen redden. Dat beeld drong zich op, toen ik de afgelopen week aanreed op de  Curaçaose vestiging van Sambil, een Caribische keten van winkelcentra, in de buitenwijken van Willemstad. Gebouwd en opgetuigd in de vorm van een vis. 

De securitydame onderaan de buik van het monster, vanuit de lucht gezien, stond erop dat ik mijn fiets zou neerzetten op de motorcycle parking space, ver weg. Onder het doorzichtige dak tussen kop en staart liggen dicht opeen zes bioscopen, 26 restaurants en 190 andere gelegenheden die in velerlei noden en behoeften voorzien. 

Beslist, zoals Sambil het op zijn site voorspiegelt, a unique experience. Ook op die regenachtige dinsdag, al was het maar vanwege de verbluffende kloof tussen vraag en aanbod, want ik had sterk de indruk dat de meeste medeaanwezigen slechts bezig waren op de een of andere winkel te passen. Wie weet hebben de bazen van meet af aan geaccepteerd dat hun witgewassen geld nooit zou worden terugverdiend.

Acht jaar geleden kon het overwegend Venezolaanse concern met de bouw beginnen en drie jaar later zwaaiden de poorten open. Dankzij plaatselijke machthebbers met diepe zakken die de hele middenstand van Punda en Otrobanda aan hun laars lapten. Zelfs het argument dat cruisetoeristen massaal de taxi zouden pakken om zich aan dit wereldwonder te vergapen, slikten ze voor zoete koek. In dat opzicht staat Sambil Curaçao niet alleen model voor het korte termijngewin van een handvol ondernemers, maar ook voor het gebrek aan visie van het openbaar bestuur. 

Tien jaar geleden, toen de Nederlandse Antillen als staatkundig verband ten onder gingen, koos de elite uitdrukkelijk voor autonomie in eigen kring, dat wil zeggen de status van ‘land’ zonder zelf de implicaties goed te doorgronden. Als een speelbal op de baren van de wereldeconomie. Typerend is de onbeholpen manier waarop zowel politici als vakbonden de afgelopen jaren vertrouwden op de ene na de andere ‘zakenpartner’ met het oog op een doorstart van genoemde raffinaderij. Een doorlopend treurspel, met nota bene de Groep-Klesch als laatste strohalm… 

Ondertussen is het oude verdienmodel van het eiland, waarin olie en olieproducten een aparte plaats innamen, nog verder uitgehold. Een normaal ‘land’ probeert tenminste zijn handelsbalans enigszins op orde te krijgen, maar daar is geen sprake van. In 2017 beliep de officiële export 186 miljoen, tegenover 2.275 miljoen aan importen. Geen haan kraait ernaar, al hebben ook de inkomsten uit het toerisme niet kunnen verbloemen dat het eiland op te grote voet leefde. Nu ook die bron voor onbepaalde tijd is weggevallen – althans grotendeels – is de ontreddering ongekend.

De oplossingen die langzamerhand in de media bovendrijven variëren van ‘laat ons asjeblieft een provincie worden binnen het Rijk’ tot ‘Nederland moet ons ruimhartig ondersteunen, zoals wij hun in de oorlog en tijdens de watersnood hulp geboden hebben’. Gewelddadige relschoppers kunnen niet op veel begrip, laat staan openlijke steun rekenen. Al gonst het van geruchten over buitenlandse provocateurs en blijft de onderklasse van werkelozen en illegalen sowieso een tijdbom. 

Met terugwerkende kracht komt de keus van de drie minst  bevolkte Antillen van tien jaar geleden, voor inlijving als openbaar lichaam in het Nederlands staatsbestel, in een ander daglicht te staan. Maar de machthebbers op de grote drie houden die optie zo lang mogelijk vóór zich.

Daarentegen heeft de regering in Den Haag zich met zijn onvoorwaardelijke noodhulp ruimte verschaft om wel eisen – hervormingen met name – te verbinden aan vervolgsteun. Dus  haar partners zijn aan zet. In de wetenschap dat de houdbaarheid van een een walvis op het droge beperkt is. 

Categorieën: Blog post

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *