De onderwijsstaking kwam me al tegemoet, toen ik me nog aan de overkant bevond. Het verbaasde me niet, want er was het afgelopen jaar heel wat dyugudyugu (gedoe, stampij) in de sector geweest en de betrokken minister (Peneux) had al binnen een half jaar na zijn aantreden in 2015 de status van nationale pispaal bereikt. Wat er precies aan de hand was, zou ik gauw genoeg merken. Dacht ik.
Maar zo simpel was het niet. Na een dag of vijf wist ik nauwelijks meer dan dat voortzetting van de staking hét nieuws van de dag was. En om me heen hoorde ik: het is foute boel en we maken ons zorgen. Maar het naadje van de kous scheen niemand te (willen?) weten. Ook de media niet. Dus nam ik gemakshalve aan dat het ging om vastgelopen onderhandelingen over looneisen of zoiets.
Tot ik donderdagavond toevallig – mijn televisie zit altijd vol verrassingen – bij de opening van een praatprogramma hoorde dat twee politieke kopstukken in deze zaak waren uitgenodigd: de gebeten hond minister Peneux en Eddy Jozefzoon, vertrouweling van president Bouterse. De presentator zweette peentjes bij voorbaat en had al gauw het nakijken, toen de heren elkaar eenmaal geroutineerd de bal toespeelden.
Nee, er was geen sprake van looneisen, laat staan van onderhandelingen. Kern van de zaak was ‘de herwaardering’, een ambtelijke reorganisatie binnen het ministerie met als hoofddoel de positie van onderwijsgevenden te verbeteren. Met minder werkdruk – kleinere klassen bijvoorbeeld – en betere loopbaanvooruitzichten – geen bijbaantjes meer – zouden leerkrachten zich beter kunnen inzetten. En dat zou de kwaliteit van het onderwijs, waar het ons allen uiteindelijk om gaat, ten goede komen.
Of er snel een oplossing voor de staking zou worden gevonden, wilde de presentator nog weten. Aan de overheid had het niet gelegen en zou het ook niet liggen, meenden de twee, want de onderwijsbonden waren van meet af aan betrokken bij de uitvoering van de herwaarderingsoperatie. Als bepaalde lieden hun aanhang geen rad voor ogen hadden gedraaid en een paar bijverschijnselen niet onnodig hadden opgeblazen, was het niet zo uit de hand gelopen.
Waar komt het nu op neer?
De crisis die eind 2015 het land overviel als een dief in de nacht, heeft allerlei politieke gebreken en knelpunten blootgelegd en aangescherpt. Zo loopt de overheid voortdurend achter de feiten aan vanwege verouderde wetgeving (niet zelden van koloniale datum) en bureaucratisch onvermogen. In dat kader past ook die herwaardering.
De klachten over het onderwijs zijn al jaren aan de orde van de dag en nu het slecht gaat met het land, liggen onderwijszaken nog gevoeliger. De meeste mensen hebben nog wel enig begrip voor leerkrachten die voor hún belangen opkomen, maar als het erop aankomt, geven ze toch voorrang aan het belang van de kinderen. Die hebben onderwijs nodig om vooruit te komen en de toekomst van het land veilig te stellen.
Daar staat tegenover dat stakingsleider Wilgo Valies, voorzitter van de Bond van Leraren (BvL) en van de door hem begin mei opgerichte Alliantie van Leerkrachten in Suriname (ALS), de eerste vakbondsman is, die openlijk de strijd aanbindt met deze regering. En niet zonder succes, want zelfs het kabinet van de president – waar het zwaartepunt van de macht ligt – moest eraan te pas komen om hem in het gareel te krijgen. Hij kreeg de afgelopen dagen niet voor niets ook steun van buiten zijn eigen kring, zoals van de vakcentrale C-47. Ook al heeft hij met zijn stakingsoproep bij heel wat scholen geen gehoor gevonden en wordt van diverse kanten waaronder de Vereniging van Economisten (VES) steeds luider gezegd dat forse loonsverhogingen de crisis verergeren.
Gisteren heeft de gezamenlijke ledenvergadering van de BvL en de ALS het laatste voorstel van de regering om een einde te maken aan de staking verworpen. Het wantrouwen van mijn leden is groot en ze willen zekerheid dat de herwaardering ook voor hen zoden aan de dijk zet, aldus Valies in een commentaar op de televisie.
Zodoende is vandaag de elfde stakingsdag aangebroken. Vooralsnog zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat Valies en de zijnen mikken op een bredere coalitie met organisaties in andere sectoren, op basis van gemeenschappelijke belangen. Verwijzingen naar een eerdere president, die aan de vooravond van het nieuwe millennium door ‘het volk’ tot aftreden gedwongen werd in de nasleep van een vergelijkbare staking bij een staatsbedrijf, zijn dan ook tamelijk voorbarig.