In het begin van dit jaar dacht ik nog dat ik tennissen op mijn buik kon schrijven voor de rest van mijn leven. Maar ergens in juni, toen ook de meest hardnekkige pijnen alsnog leken uit te doven, gloorde een doorstart.
Ik heb een paar maanden gewacht, want je weet het maar nooit met die virussen die hier van tijd tot tijd langskomen, als biologische clusterbommen. Uiteindelijk heb ik, om te beginnen, contact gezocht  met de tennisleraar en oprichter van de vereniging, waar ik mijn lidmaatschap had opgezegd. Een sportman pur sang, een paar jaar ouder dan Mick Jagger, niet kapot te krijgen.
Zijn tarief was aanmerkelijk omhoog gegaan – je weet wel: de crisis – en hij ging niet voor minder dan tien lessen, want hij kon zich mijn capriolen op de baan nog wel herinneren en iemand van mijn leeftijd  nog van alles afleren, dat was geen kleinigheid. Als de wil er maar was…

Ik ben blij dat de serie erop zit. Van die wil was namelijk bij tijd en wijle niet veel meer over. Oké, hij had gelijk. Mijn techniek leek nergens op. Ik kon nauwelijks geloven dat ik ooit, zelfs op  godvergeten half vergane banen in de binnenlanden van Afrika, met plezier een balletje geslagen had. Alles moest anders en hij wist zeker dat hij mij kon veranderen in een speler als Federer, die de bal de baas is in plaats van andersom.
Superfrustrerend was dat hij me liet kijken naar zijn lessen met andere, veel jongere, pupillen. De flink uit de kluiten gewassen puber van veertien bijvoorbeeld, waarvan hij al op haar tiende een kampioen had gemaakt. Die was, na een onderbreking van vier jaar, door haar oma naar hem teruggestuurd omdat ze te weinig bewoog, en stond daar soepel te zwaaien met haar racket alsof het een luciferhoutje was. Zie je wel, zei mijn leraar, als de techniek die ik je leer eenmaal in je zit, raak je die nooit meer kwijt.
Bij wijze van grap – of, wie weet, als manier om me nog meer onder druk te zetten – opperde hij in de zesde of zevende les dat hij een geluidsbandje ging opnemen met in veelvoud “Racket naar achteren, Arm naar beneden, Pols  omhoog, Schouder naar het net, Kijken naar de bal, In het midden raken, Naar voren brengen”. En als telkens terugkerend aforisme: “Tennissen is geen  vechtsport maar denksport”. Dat zou hij dan opzetten, wanneer ik de baan op moest om te spelen.
Als dát zou kunnen…

Categorieën: Blog post