Hoe krampachtiger de obligate pogingen om op het eind van het jaar onder toezicht van een oude witte man – over racisme gesproken – het leven op aarde te vieren, des te meer dringt de dood zich op als persoonlijke panacee en lauwerkrans voor doorstane ellende.

In dat opzicht was ik dit jaar spekkoper, want uitgerekend op de vooravond van kerst ging voor mij, landloper, wéér een woning  open en werd ik onthaald als de verloren zoon wie het aan niets zou ontbreken. Voor het eerst in een half jaar kon ik me ergens thuis voelen.

Langzaam en zorgvuldig pakte ik mezelf uit met mijn vijf bagages, nam ik lege ruimtes in gebruik, zocht ik de temperatuur die mijn wintertenen zou helen en maakte ik onderscheid tussen wat wel en wat niet van pas kwam. De wereld achter de dubbele beglazing trok zich terug in een zwijgend decor, binnen werden televisie en telefoon aan banden gelegd en zong ook de pc een toontje lager. 

De eerste nacht moest ik nog wennen aan de kamer en het bed op de bovenverdieping, tot ik ervan overtuigd was dat ik daar geen kou zou lijden. Dat beloofde wat voor de volgende nacht, ingeleid door een wereldhit over de oorsprong en aard van het mensdom die me pas na 400 pagina’s in zijn greep had gekregen, en een verrassende symfonie van Mahler bij de publieke omroep om bij te komen. 

In de cocon van het dekbed kregen hartslag en ademhaling aanvankelijk nog enige aandacht, maar naarmate de temperatuur steeg nam de geest het voortouw en daalde ik nog verder af in mezelf. Stap voor stap, want ik herkende de angsten en kwellingen van eerdere verkenningen, met of zonder geest verruimende middelen, en ik wilde mezelf deze keer vooral goed doen.  

Uiteindelijk werd ik beloond met een glashelder zicht op ‘de dood’. Wat ik daar tot dan toe van had gemaakt, ontdekte ik, was niet meer dan wensdenken geweest, camouflage van een diep gewortelde angst en afkeer. Dat had mijn hele doen en laten bepaald. Nu besefte ik dat ik niet voor niets had afgezien, dat ik juist hier intens naar kon verlangen, inslapen om nooit meer wakker te worden.

Hoewel het beleden respect voor het leven in de mij het meest vertrouwde samenleving in de praktijk vaak met voeten wordt getreden, is het met dat respect in ieder geval veel beter gesteld dan met de waardering voor de dood. Uitvaartbedrijven proberen wel van tijd tot tijd – uit lijfsbehoud – zich te schikken naar veranderende tijden, de dood als zodanig is en blijft in brede kring taboe. 

In de eerste plaats komt dat door de godsdienstige inslag, die in weerwil van de secularisering voortleeft in de trias politica en bovendien van over de grenzen wind in de zeilen krijgt. In de tweede plaats doordat het zorgsysteem volkomen uit de hand is gelopen, als massaal verdienmodel gebaseerd op de illusie van maakbaar geluk en de eed van Hippocrates.

Typerend is dat Marli Huijer in haar recente De toekomst van het sterven attendeert op versterving (radicaal stoppen met eten en drinken) als enige uitweg, wanneer je bij de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht niet de hulp van een arts kunt of wilt inroepen. Dat betreft dan vooral degenen die in de laatste fase van hun leven bij hun volle verstand terugblikken en zichzelf dan wel anderen willen ontlasten. Maar schieten al die mensen van andere leeftijden, met dezelfde rechten en misschien wel veel betere argumenten, daar ook iets mee op?

Categorieën: Blog post

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *