Wat ik in Afrika verwachtte – als ik daar opnieuw mijn toevlucht zou nemen – heb ik in Suriname gevonden.
Een hoofdstad, die zich profileert als een gedecentraliseerde vuilnisbelt, doorsneden van versleten wegen en vergane sloten. Toeristen krijgen als bonus voor hun roekeloze komst dat ze er kunnen doen en laten wat God hun thuis verboden heeft.
Een land, dat zich soeverein en onafhankelijk noemt, maar gekeeld wordt door zijn eigen ambtenarij en nog teert op lagen vet uit een vorig leven, toen alles beter was.
Een bevolking, die in aangeleerde hulpeloosheid bij de pakken neerzit en zich het ene na het andere oor laat aannaaien, terwijl de ooievaars af en aan vliegen.
En een politiek systeem, met grondwet, parlement en andere versierselen, dat slaat als een tang op een varken, omdat het gebaseerd is op de zielenroerselen en ervaringen van mensen in een volstrekt ander deel van de wereld.
De ‘dekolonisatie’, die zich de afgelopen eeuw heeft voltrokken, berust op één groot misverstand: dat mensen, waar ook ter wereld, moeiteloos in elkaars voetsporen kunnen treden of dat ze ‘gewoon’ medemensen kunnen herscheppen naar hun beeld en gelijkenis.
Beide partijen in dat proces, te weten de afgedankte dan wel zich terugtrekkende kolonisator en degene die zich van diens juk meende te moeten bevrijden, toonden zich wars van de spiegel die de geschiedenis hun voorhield. De menselijke overmoed in optima forma! Dus zitten we nu met de gebakken peren.
Het bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan. En de voorbeelden kan ik dagelijks oprapen. Als bijvoorbeeld de rook, met de wind mee, mijn huis binnendringt, kan ik voor de zoveelste keer mijn buurman gaan uitleggen dat het voor buurt, stad en land niet zo’n goed idee is het gemengd afval op zijn privébelt in de fik te steken. Maar dat zal hem er niet van weerhouden zijn kunstje de volgende week te herhalen. Ook al houd ik hem de ik-boodschap voor dat hij mijn gezondheid aantast. Of dreig ik met de politie, die overigens sowieso niet komt opdagen.
Als ik in Afrika iets heb geleerd, dan is het wel dat de notie algemeen belang niet bestaat en dat het dus geen enkele zin heeft je daarop te beroepen. Zo ook hier: persoonlijke en groepsbelangen op de korte termijn hebben de overhand; de rest kun je op je buik schrijven.
Geen wonder dat de meerpartijendemocratie die de kolonisator zijn opvolger – de nationalist van de koude grond – door de strot duwde, gedoemd was te ontaarden in ofwel een permanente klucht ofwel een kooigevecht van hard tegen hard. De winnaar van elke verkiezing takes it all en klampt zich daar zo lang mogelijk aan vast.
Als dan op een avond van ‘economisten’ de geachte spreker over het bloedserieuze onderwerp belastingbeleid in zijn intro vaststelt dat ‘we’ in dit land van het organiseren van falen een kunst hebben gemaakt, mompel ik nog slechts voor me heen: “Zoek dat lekker even zelf uit.”
En toch, toch kan het geen toeval zijn dat een paar weken later de Ware Tijd verraste met een degelijke reportage van twee volle pagina’s over de modelstaat van Paul Kagame in het hart van Afrika. Nota bene: een krant, die in zijn reguliere nieuwsgaring nooit een eigen stuk over wat voor buitenland dan ook produceert.
Als volgens dat veelgelezen medium juist Rwanda laat zien hoe het anders kan, is er nog hoop, ja!