Mijn hele leven heb ik een ongelukkige – om niet te zeggen totaal verwrongen – relatie gehad met mijn gebit. Zeker, ooit – toen er nog bizons graasden in de polder en walrussen de dijken rond de Zuiderzee belaagden – heb ík ook mijn verzorgers diep bewogen, door bobbeltjes ivoor in mijn mond te voorschijn te toveren. Maar sindsdien…

Het gebit was nog lang niet klaar, of de eerste gaten dienden zich aan. Die  moesten en zouden worden gevuld. Met amalgaam, zeg maar kwik, dus lekker fris. Ga maar eens te rade bij de inheemsen in ons Wilde Zuiden. En zonder verdoving  natuurlijk. Mijn moeder heeft jaren met blauwe plekken gesukkeld, zo hard kon ik knijpen.

En beugels? Nooit van gehoord. Dus dat woekerde maar alle kanten op. Het resultaat was niet om aan te zien. (Zie mijn profielfoto.) Toen ik ettelijke wortelkanaalbehandelingen later en met drie kiezen om mijn nek – dan had je er nog  wat aan – dacht dat mijn gebit tot rust gekomen was, brak het tijdperk aan van de mondhygiënistes.

Om de een of andere duistere reden waren dat altijd vrouwen. En een pijn dat die je deden, met dat pietepeuterig gereedschap in het terugtrekkend tandvlees. Code rood op hun computerscherm: dat schreeuwde om nieuwe methodieken en instructies.

Gelukkig moest ik soms een tijdje naar Afrika en dan redde ik me wel met een plastic tandenborstel of gespleten takje zoethout.  Maar niet altijd. Zo viel ik een keer in handen van de privétandarts van de president van het land – ik had geen keus – en die smeerde me twee bruggen aan voor de prijs van één. Uit zijn eigen atelier in Parijs.

 

Kortom, mijn gebit heeft heel wat te verduren gehad. Maar daar is onlangs, nota bene hier in Paramaribo, verandering in gekomen. Nadat de dienstdoende mondhygiëniste – ja, ook hier – haar oordeel had geveld over de stand van zaken en ik een (slapeloze) week in de verwachting had verkeerd dat ik van dat onderdeel van mijn gestel voorgoed afscheid zou moeten nemen. Toen was namelijk de tandarts aan de beurt om háár licht in mijn gapende mond te laten schijnen…

Klaarblijkelijk had er wat ontbroken aan de faciliteiten in mijn huidige badkamer en ook in al die voorgaande, want – met mijn bril weer op de neus en een bedrijfsspiegel in de hand – maakte ik opeens een duizelingwekkende tocht door een kleurrijk landschap van rotsen en spelonken, pieken en lieflijke dalen. Met tekst en uitleg van een voice-over, die me koude rillingen bezorgde.

“De tijden zijn voorbij”,  klonk het, “dat mishandelde en uitgewoonde gebitten bij het grof vuil werden gezet en oudjes met ingevallen wangen en doorgezakte kaken op de stoep zaten om met voorbijgangers de aftakeling van hun voorheen zo goddelijke lijf en leden te delen. (…) Die vulling wordt  vervangen, de prothese kan blijven. Maar de brug moet eruit. Daar kunnen stifttanden in. Groeit het bot ook weer aan. Waar de wortel weg is, een implantaat. Kronen geen probleem. Reken op een maand of negen. Een fluitje van een cent.”

Daar kon ik geen speld tussen krijgen.

 

Categorieën: Blog post