Het valt niet mee afvallige te zijn. Zeker niet in een Goede Week als deze, waarin ik flarden opvang van mijn vroeger zo intens geliefde Matthäuspassion en heel goed vóór me zie hoe ik dagen lang genoot van de sobere stilte in de abdij waarmee ik als oblaat verbonden was.
Luister ik nu anders naar die muziek, moet ik haar soms uit mijn hoofd zetten? Zit ik tegenwoordig in een andere vouw te mediteren op mijn krukje voor het raam, mag ik dat nog wel mediteren noemen?
Eén ding rakel ik dan met voorrang op in mijn geheugen: de sensatie van bevrijding in september 2017. Dat ik niet langer gebukt ging onder het juk van schuld en boete, geboden en verboden, gestolde waar- en wijsheden uit vervlogen tijden, dat me na mijn geboorte was opgelegd. Ik moest niets meer en ik hoefde niets meer, noch van God of een andere Almachtige in een verre hemel die me kon maken of breken noch van mannen op aarde, die het woord van God nog beter kenden dan God zelf het kende.
Ik was opeens gewichtloos, de ruimte mijn domein en mijn leven een lege huls die ik zelfstandig mocht vullen. Een doorstart vol nieuwe energie: uitnodigend, intrigerend, opwekkend én, eerlijk gezegd, ook een beetje eng. Maar ik wilde en wil niet bang zijn.
Gelovige mensen zijn, weet ik maar al te goed, hartstikke bang. Voor elkaar, voor de Ander, voor hun eigen lichaam, de natuur, de Aarde en het heelal, hun aangeboren onvolmaaktheid, het dagelijks lijden, de toekomst en – niet te vergeten – hun eigen sterfelijkheid.
Vandaar de behoefte aan houvast buiten henzelf, de hang naar een mythologie die verklaring en rechtvaardiging biedt voor hun oorsprong en bestaan, de hunker naar een hiernamaals als absolutie en beloning en de neiging zich met hand en tand te verzetten tegen de aantasting van die zekerheden.
Wanneer ik de consequenties van de scheidslijn tussen gelovigen en goddelozen, die als een onpeilbare kloof de mensheid verdeeld houdt, tot me laat doordringen, treffen me vooral de onderlinge verschillen in zelfvertrouwen en de drang om de aardse werkelijkheid te doorgronden.
Dat mensen aan het volstrekte eind van hun Latijn op de een of andere manier ‘de hulp van boven’ inroepen, kan ik best begrijpen. Er zijn nu eenmaal zaken die geen mens kan bevatten en ook zaken waar slechts een enkeling raad mee weet. Maar dat je willens en wetens bij de minste of geringste tegenslag en zelfs bij de confrontatie met gruweldaden, die niet alleen onder een etnische of nationalistische vlag maar ook met de godsdienst als inzet worden begaan, je schouders ophaalt en verwijst naar de Almachtige die er wel ‘zijn bedoeling’ mee zal hebben gehad, vind ik onvergeeflijk.
Wie zich neerlegt bij zijn eigen onwetendheid en anderen voor zich laat denken, doet niet alleen zichzelf tekort maar schaadt ook zijn medemens. Helaas geven de cijfers aangaande de ‘wereldkerken’, vermeerderd met de geschatte aanhang van traditionele godsdiensten, aan dat gelovigen ook in deze tijd nog de boventoon voeren.
Met des te meer overtuiging ga ik daarom door me te scharen in het koor van vrijdenkers, die de aarde stap voor stap blijven onttoveren en ook gelovigen laten zien dat een beter leven in het hier en nu is weggelegd voor iedereen. Het onbegrip waarop ik daarbij stuit, zelfs in mijn eigen vriendenkring, neem ik dan maar op de koop toe.
1 reactie
Theo Habraken · 20 april 2019 op 10:31 pm
Tjonge jonge…. Theo van dik hout zaagt men planken. Dit Is wat ik noem zwaar geschut. Poeh poeh. Niet de moeite waard er inhoudelijk op te reageren. Jouw reactie neem ik op de koop toe.