Mijn oudste herinnering aan oorlog als iets van grote groepen mensen die elkaar naar het leven staan, dateert van mijn kleutertijd, toen ik een keer mee mocht naar de haven van IJmuiden om een oom te verwelkomen bij diens thuiskomst uit een ver land. Een heel groot schip aan de kade, met allemaal schreeuwende mensen: ik zie nog de scherpe neus en grijns om zijn lippen en weet dat hij cadeautjes bij zich had. Al had ik op dat moment geen idee van politionele acties, laat staan van jonge mannen die hadden geweigerd daaraan deel te nemen.
In algemene zin is mijn persoonlijke, emotionele en intellectuele, ervaring met oorlog vooral bepaald door de Koude Oorlog. Met als begin de Russische inval en opstand in Hongarije in 1956, toen ik in mijn nieuwe woonplaats Driehuis-Velsen getuige was van een stille tocht met fakkels, en als eind in 1989 de val van de Berlijnse muur, die ik een jaar eerder nog was gepasseerd met de trein, in de eerste etappe van mijn wereldreis.
Tijdens die ‘oorlog’ zijn drie zaken in het bijzonder van belang geweest: mijn vorming als vrijwilliger bij Service civil international, een ‘ontwikkelingsorganisatie’ avant la lettre die in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog (1920) was ontstaan en na de Tweede Wereldoorlog ook buiten West-Europa wortel had geschoten, in de tweede plaats mijn hang naar geweldloze weerbaarheid als uitgewerkt en veelbeproefd alternatief voor allerlei grootschalige sociale conflicten en tegenstellingen en in de derde plaats mijn stellingname als politieke dienstweigeraar, in het kader van met name de Amerikaanse oorlog in Vietnam en het Afrikaans verzet tegen Portugal, kolonisator en bondgenoot van Nederland in de NAVO.
De vraag in welke politieke situatie ik wèl zou kunnen instemmen met en desnoods ook daadwerkelijk deelnemen aan een oorlog, kwam in de lucht te hangen, toen ik me eind 1972 in Tanzania had gevestigd als correspondent voor met name een drietal kranten en het me dankzij dat werk lukte officieel vrijstelling te krijgen van militaire dienst.
Vreedzame internationale samenwerking was en bleef in het vervolg mijn hoofddoel, zorg en drijfveer, zonder dat ik me geroepen voelde het gebruik van wapens om politieke redenen stelselmatig af te keuren. De eerste politieke partij waar ik me bij aansloot was dan ook niet de PSP maar de PPR, die opereerde op het snijvlak van ontwikkeling en vrede met een uitgesproken afkeer van kernwapens.
Met het einde van de Koude Oorlog viel een zware, ideologisch geladen, bedreiging van de wereldvrede weg en geraakten – zeker in het Westen, de zelfbenoemde overwinnaar in die oorlog – vele miljoenen mensen in de waan dat er voorlopig geen noodzaak bestond om zich stelselmatig voor te bereiden op een nieuwe oorlog van wereldformaat. Vandaar dat in vele landen defensie sluitpost werd van de staatsbegroting, legers al gauw niet veel meer voorstelden dan hordes potsierlijke ambtenaren en vredesbewegingen verschrompelden tot de schim van een roemrijk verleden.
Tot 24 februari van het afgelopen jaar… Enkelingen die er met hun neus bovenop zaten hadden ervoor gewaarschuwd, maar hun roep was niet gehoord laat staan geloofd en opgevolgd. En, achteromkijkend, moet ik erkennen dat ook ik al die jaren in de waan van vanzelfsprekende vrede ben meegegaan. Van tijd tot tijd verdiepte ik me nog wel in vraagstukken van goed en kwaad en de rol van geweld in internationale betrekkingen, maar dat was meer een kwestie van geestelijk onderhoud, eerder verworven kennis aanvullen of corrigeren en onverschilligheid op afstand houden.
Sowieso had ik het mezelf in 2014 niet gemakkelijker gemaakt door te emigreren naar Suriname. Wanneer je zo’n sprong maakt, is do as the Romans do een noodzakelijke voorwaarde om kans van slagen te hebben in het integratieproces. Wat dat betreft bleek Suriname een wereld in een notendop, die moeilijk te rijmen viel met de kosmopolitische levenshouding die ik me van jongs af aan had eigen gemaakt. Maar zoiets bedenk je niet van te voren, althans ik niet, en toen het begon te kraken en te knellen, was de overstap naar Bonaire – vier jaar later – slechts een opluchting en geen oplossing.
Het mocht dan een openbaar lichaam van het Koninkrijk der Nederlanden zijn, de tegenstelling met ‘Holland’ was er nog groter dan in de onafhankelijke staat Suriname. Dus werd genoemde kans van slagen er niet groter op. Maar misschien was dat allemaal wel nodig om er nog meer van doordrongen te raken waar ik vandaan kwam en me opnieuw af te vragen waar en hoe ik in dit leven het best tot mijn recht kon komen.
Ik zie me nog in mijn studio op een zonnige morgen – de televisie stond op een Nederlandse zender – de ogen uitwrijven bij het nieuws over de Russische invasie. Omdat het zo onverwacht kwam, was elke poging om gevolgen op de korte of lange termijn te overzien een slag in de lucht. Maar ik wist wel, heel zeker zelfs, dat dit me de rest van mijn leven zou bijblijven. Net als de watersnood, moord op Kennedy, vrijlating van Mandela, noem maar op.
Maar in Caribisch Nederland heb je geen boodschap aan zulke zaken. De rest van de wereld is een ver-van-je-bedshow en als je dat niet van je ouders hebt meegekregen, kun je beter inpakken. En soms, moet ik zeggen, was dat best verleidelijk: je niet betrokken voelen, laat staan verantwoordelijk en tot handelen geroepen. Was dat niet destijds ook een motief geweest voor mijn emigratie: vluchten, weg zijn, met de blik op oneindig de veroudering ondergaan?
Al begon juist omstreeks die tijd mijn plan om het eiland te verlaten vaste vorm aan te nemen en kwam in het bijzonder de Europese kant van het Middellandse Zeegebied naar voren als volgend toevluchtsoord, speelde de invasie daarbij geen rol van betekenis. Ik had niet de behoefte het allemaal van nabij mee te maken en ik liet me er evenmin door afschrikken. Dat veranderde pas, toen ik me eenmaal in Nederland bevond en het ernaar uitzag dat mijn verblijf langer zou gaan duren dan voorzien.
Aanvankelijk liet ik me na aankomst op Schiphol meeslepen door de heersende solidariteit met de Oekraïne, waarin de regering – ongehinderd door oppositie – de toon aangaf en de media eensgezind hun bijval betuigden. Ik hing aan de lippen van de oorlogsverslaggevers, historici, generaals en andere krijgskundigen die aanschoven bij de presentatoren van dagelijkse porties televisievermaak, juichte bij elke tegenslag van de Russen en leefde intens mee met de onschuldige slachtoffers en hun onvervaarde hulpverleners. Maar toen buitenlandse, vooral westerse, machthebbers er een wedstrijdje van maakten om de Oekraïense slagkracht te vergroten en de beelden van het front steeds meer gelijkenis vertoonden met de Eerste Wereldoorlog, gingen langzaam maar zeker mijn haren overeind staan.
Het schoot me te binnen dat ik, nog op Bonaire, had kennis genomen van het overlijden van Mient Jan Faber, de kampioen van de Nederlandse vredesbeweging in de jaren tachtig, en dat zelfs mijn vader toen op het Museumplein had gestaan. Waar waren al die mensen gebleven? Lag deze oorlog niet in het verlengde van de toenmalige Koude Oorlog, hadden ‘we’ destijds niet het militair-industrieel complex klein gekregen, wat staat er nu dan op het spel, is oorlog opeens salonfähig geworden, de gewoonste zaak van de wereld, alsof we sinds de Romeinse arena’s met gladiatoren die elkaar in de pan hakten geen greintje beschaafder zijn geworden?
Ik begon erop te letten, of in het dagelijks nieuws over de oorlog ook kritische noten werden gekraakt, maar de oogst was miniem. Afgezien van de notie dat ‘onze’ politieke leiders in hun steun aan De Oekraïne als kampioen van ‘de Europese waarden’ vooral letterlijk buiten schot moesten zien te blijven, dus niet zelf Poetin c.s. het mes op de keel mochten zetten. Met andere woorden: ons eigen leventje als een aan weelde en welvaart verslaafde natie mocht niet in gevaar komen.
Pas eind februari bespeurde ik voor het eerst in een gezaghebbend medium (nrc) een reportage over vrijzinnige christenen met een eigen pacifistisch geluid over de oorlog en twee weken later in Trouw een artikel, waarin uit de doeken werd gedaan waarom in andere landen – Duitsland met name – wèl sprake was van een opleving van de vredesbeweging.
Ondertussen is mijn huidig, in de voorbije zomer als tijdelijk begonnen, verblijf in Nederland uitgelopen op een pijnlijke re-integratie zo niet regelrechte confrontatie. Ik begrijp beter dan ooit waarom ik een jaar geleden het plan opvatte mijn bestaan als emigrant in een ander buitenland voort te zetten en niet naar mijn vader- en moederland terug te keren. Maar helaas heeft mijn lichaam daar, vooralsnog, een stokje voor gestoken en is nu de vraag, of ik bij de pakken ga neerzitten of niet.
De oorlog in Centraal-Europa op zich zou – niettegenstaande mijn fysieke handicaps – een goede aanleiding kunnen zijn om de handen uit de mouwen te steken. In dat geval ben ik echter op mijn hoede voor struikelblokken van geheel andere aard. Om te beginnen de kans te worden geklasseerd als rijke witte oude man, die per definitie nergens meer het verschil màg maken. Of neem de ongerijmdheid van een klimaatbeweging, die zich voorstaat op actiemethoden zonder het gebruik van geweld, terwijl ze genoemde oorlog volkomen aan zich voorbij laat gaan. Wie als activist niet eens onderkent dat oorlog op hetzelfde neerkomt als een totaal gebrek aan respect voor enigerlei leven op aarde, is voor mij ook in deze tijd geen knip voor de neus waard.
1 reactie
Karel · 20 maart 2023 op 2:44 pm
Hoi Theo, mooi artikel weer. Ik moest denken aan mijn dienstweigering, door minister Vredeling van Defensie erkend! Ik kijk er nog steeds trots op terug dat die 18-jarige-ik dat deed, inclusief verschijnen voor een toetsingscommissie van notabelen. Een gepensioneerde generaal uit die commissie vroeg mij: “Wat zou je doen, met een gezin, dat bedreigd wordt door Zuid-Afrikaanse soldaten?” Ik keek verbaasd op. “Zuid-Afrikaanse soldaten?” “Ja”, antwoordde hij met militaire onverstoorbaarheid, “om het nu altijd over die Russen te hebben!”. De hele commissie lag plat van het lachen!
Ik ben er nog steeds trots op, maar wat koop je ervoor?