Het grootste geluk bij een ongeluk van mijn verblijf in Bogotá tot nu toe is dat het samenviel met het BIFF, het jaarlijks internationaal filmfestival. Maar liefst 61 films uit 47 landen. Een snoepwinkel voor cinefielen, want de zalen waren voortreffelijk, geen lange rijen en een toegangskaartje per voorstelling voor nog geen twee euro.
Helaas viel mijn eerste geplande (Chinese) film in het water, omdat ik na een hele dag van onderzoeken in de Clinica del Country werd geveld door een zware diarree. Maar de eerste de beste film die me daarna te beurt viel, Manta ray van de Thaise regisseur – debutant – Phuttiphong Aroonpheng, maakte dat in één klap helemaal goed. Alleen al de weergaloze kleuren, zowel in het dominante (mangrove)bos en op de nabije zee als in de intieme huiselijke sfeer en de drukke openbare ruimte van een havenstad, op zeer verschillende tijdstippen. Magie en hedendaagse realiteit waren in elkaar gevlochten tot een schijnbaar simpele raamvertelling, met de Rohingya als ondertoon. Een toon van intens verdriet.
De tweede film, Grâce à Dieu van de vooraanstaande Franse cineast François Ozon, was ook magistraal maar van een heel andere orde. Een grondig uitgeplozen geval van seksueel misbruik in de Franse katholieke kerk, met als hoofdpersonen een priester die tot op hoge leeftijd als pedoseksueel actief weet te blijven en drie mannen die vele jaren nadien besluiten hun jeugdervaringen met die priester aan de grote klok te hangen. Afgezien van een paar sobere flashbacks laat Ozon vooral zien dat de man talloze mensen heeft beïnvloed zo niet onherstelbaar beschadigd, wat de slachtoffers en hun families heeft weerhouden eerder actie te ondernemen en hoeveel moeite het nog altijd kost om daders te laten boeten, ook al is er een paus die al jaren probeert schoon schip te maken en bestaat er niet-kerkelijke wetgeving waarop iedere burger een beroep kan doen. Door de manier waarop hij dit alles blootlegt, stijgt Ozon ver uit boven dit ene geval en roept hij vragen op die elke kijker raken.
De twee films die ik op de laatste dag van het festival nog kon meepikken hadden, zou je kunnen zeggen, taal gemeen: in Flatland van Jenna Bass voert Afrikaans de boventoon en in We van René Eller hoor je met name de accenten die jongeren in de Belgisch-Nederlandse grensstreek er tegenwoordig op nahouden. Maar verder lijken de werelden die de twee films weerspiegelen lichtjaren van elkaar verwijderd.
Aanvankelijk deed ik erg mijn best om in Bass een veelbelovende jonge filmmaker te zien, maar al vóór het doek viel besloot ik de conclusie te trekken dat dit een draak van een film was. Een samenraapsel van stijlen, onderwerpen en karakters, een verhaal als een flipperkast en geen enkele acteur (m/v) die erboven uitstak. En dan te bedenken dat er twee Duitse coproducenten aan te pas waren gekomen en dat het Hubert Bals Fonds, bekend van het Rotterdams filmfestival, er in 2017 55.000 euro aan had uitgegeven. Maar, eerlijk gezegd, de synopsis van de producent klinkt nog steeds als een klok: “’A Western about three women who embark on a journey of self-discovery in the Karoo semi-desert.”
We is gebaseerd op het boek Wij van het Belgische schrijfduo Elvis Peeters over een groep jongeren omstreeks tien jaar geleden uit gegoede milieus in een Vlaamse plattelandsgemeente. Een ‘roman’, waarin allerlei recente feiten over uitspattingen van groepen pubers zonder duidelijk motief, afgezien van het geld en de kick, bij elkaar waren gebracht.
Een boek dat in België veel ophef teweegbracht, maar in Nederland liever werd verzwegen. Vanwege de semi-documentaire opzet leek het nauwelijks verfilmbaar, maar René Eller maakte er het afgelopen jaar een – naar mijn idee alleszins geslaagd – debuut mee als speelfilmregisseur. Door de vier jongens en meisjes uit het boek onverbloemd neer te zetten: als individu o zo gewoon en herkenbaar maar in groepsverband tot de vreselijkste dingen in staat. Met als rode draad fragmenten uit een rechtszaak, die na verloop van tijd wordt aangespannen en waarin de leider van de groep zich – met succes – vrijpleit van wat hem en de groep ten laste is gelegd.
Het was de enige Nederlandse film in dit festival, met op het affiche een vijftal blote jongeren dartelend in de wei. Eller was ook zelf aanwezig en vertelde in de discussie na afloop dat er meer dan zes duizend jongeren waren gecast om tot het gewenste achttal te komen. En als nieuwtje voor zijn Colombiaanse fans had hij dat zijn volgende film zal gaan over de Tapón del Darién, de informele grens tussen Centraal- en Zuid-Amerika.
0 reacties