Het was opeens terug van weggeweest. Vier dagen na de operatie. Mijn lijf! 

Het deed ‘gewoon’ weer waar ik destijds constant op kon rekenen, zonder erbij stil te staan. Zoals een huiskat die vroeg in de ochtend, na langdurige afwezigheid zonder reden, op de stoep verschijnt en kopjes wil geven. 

Niet te geloven. Ik schreeuwde het uit. 

Het was niet de eerste keer dat ik getroffen werd door een   misverstand tussen lichaam en geest, maar omdat ik eerder met de schrik was vrijgekomen en de samenloop van omstandigheden deze keer nogal uitzonderlijk was geweest, kon ik mijn geluk niet op.

Voor zover ik kon nagaan, lag de oorsprong omstreeks een jaar geleden in mijn vorige woonplaats Bonaire, met als eerste alarm de felle bloeduitstorting in een Starbucks c.q. winkelcentrum met – nogal slecht aangegeven – centrale toiletruimte, kort voor mijn oogoperatie in een Arubaans ziekenhuis (5 mei). Ik schrok me te pletter en wist niet hoe gauw ik me moest laten terugrijden naar het hotel. 

Sindsdien is de aandoening blijven komen en gaan, in  verschillende vormen en op allerlei tijden. Ik probeerde wel allengs beter voorbereid te zijn en piekerde me suf over de oorzaken, maar er viel geen peil op trekken. Een geluk bij een ongeluk was dat het meestal niet met pijn gepaard ging, afgezien van de krampen wanneer ik het te lang in- of tegenhield. Daardoor ontstond een patroon van gewenning en berusting, zodat ik ervan afzag mijn huisarts op het eiland erbij te betrekken.  

Het euvel vergezelde me ook ongemerkt, toen ik me op Bonaire had laten uitschrijven en eind juni op een logeeradres in Nederland belandde. Maar stak vervolgens weer van tijd tot tijd de kop op en liet zich evenmin onbetuigd, toen ik een paar weken op verkenning in Spanje rondzwierf. Uiteindelijk moest er een arts in Egmond aan te pas komen, voor ik werkelijk inzag dat ik het – op úw leeftijd, meneer – niet langer op zijn beloop mocht laten.

Ik verhuisde van de ene vakantiewoning naar de andere terwijl de winter onverbiddelijk mijn tropenvel aan flarden scheurde, werd naar een ziekenhuis in de stad gestuurd voor poliklinisch darmonderzoek en weer naar huis met de boodschap dat er niets ernstigs was waargenomen, maar dat wel sprake was van bestralingsproctitis, dat wil zeggen beschadiging van het laatste stukje van de dikke darm als neveneffect van radiotherapie. Ja, met de kans van bloedverlies. 

Dit laatste had genoemde arts al geopperd als mogelijkheid, toen ik terloops gewaagde van de behandeling van prostaatkanker ruim drie jaar geleden in Colombia. Maar de verpleegkundige die de coloscopie in Alkmaar had uitgevoerd en mij belde voor een afsluitend gesprek, maakte geen melding van mogelijkheden om iets te doen aan die beschadiging en volstond met adviezen in de trant van niet persen en ‘zorg dat de ontlasting soepel blijft’. Daarmee was voor haar de kous af en als mijn klachten aanhielden, moest ik met mijn huisarts maar verder zien. 

Dus ik aan de slag met extra aandacht voor mijn voeding, stoelgang, conditie, al wat je als leek verzinnen kunt. Maar het liet zich niet beteugelen, integendeel. De frequentie nam toe, nieuwe klachten staken de kop op, van duizeligheid tot nog slechter zicht en gebrek aan eetlust. Naarmate mijn energie slonk steeg de stress, die sowieso door een aaneenschakeling van tegenslagen in de voorbije maanden een doorlopend hoog niveau had bereikt.  

De tip dat ik bij ‘mijn’ huisartsenpraktijk ook terecht kon voor mentale steun bracht, tijdelijk, wel wat verlichting. Maar geen  oplossing, want die lag op het lichamelijk vlak – weet ik nu – en mijn gesprekspartner wilde het wel hebben over suïcidale gevoelens, maar bloed, zweet en tranen ho maar. Tot ik begin maart vijf of zes keer op een dag in een roodgekleurde closetpot keek en nauwelijks meer de deur uit kwam, want het kon me overal overkomen en met een luier om door het leven gaan zou de wereld geen zorg zijn maar mij wel!

De climax duurde vier dagen. De eerste en tweede dag  vervoegde ik me op mijn tandvlees bij de huisartsenpraktijk maar kwam ik met een kluitje in het riet terecht. Tussendoor trok ik ook aan de bel bij de poli van het ziekenhuis, waar de   medewerker van dienst ‘het’ zou doorgeven. Op de derde dag sloeg ik opnieuw – nu via de spoedlijn – alarm bij de huisartsen, maar had ik ’s avonds nog altijd geen reactie. Zodat me op de vierde dag, een vrijdag, slechts één handelingsperspectief overbleef: voorzichtig – per fiets, trein en te voet – naar de ingang spoedeisende hulp van het ziekenhuis, die ik bij een voorgaand bezoek in mijn hoofd had geprent.

De aankomsthal was leeg en verlaten, ik hield mijn paspoort bij de hand, de medewerker achter het glas had aan een halve zin voldoende. Binnen vijf minuten kwam iemand me halen en mocht ik mee naar een zaaltje met bedden, waar ik me kon installeren. In afwachting van een collega die me verder zou helpen. 

Het kennismakingsgesprek alleen al was een openbaring. Nog nooit sinds de eerste verschijnselen van mijn probleem had iemand me zulke vragen gesteld, opheldering gevraagd, me laten uitpraten en, ten slotte, ook zelf willen weten hoe mijn ontlasting eruitzag. Daarom verbaasde het me nauwelijks, toen ik later – nadat de man zich voor overleg had teruggetrokken – te horen kreeg dat ze me wilden opnemen voor nader onderzoek. Met als aap uit de mouw dat mijn bloedwaarden ernstig te wensen overlieten. 

Opeens begreep ik waarom ik me beroerd voelde en hoe het zo gekomen was. Hadden ze dat niet eerder kunnen uitleggen of moest je dat tegenwoordig als zelfredzame burger allemaal zelf uitzoeken? Maar beter laat dan nooit. Er gebeurde tenminste iets en ik werd serieus genomen. 

Ik had niet eens een tandenborstel bij me, had eigenlijk geen idee van wat zo’n opname behelsde, maar was meteen supergemotiveerd om me aan te passen en er het beste van te maken. De bloedtransfusies om het hemoglobinegehalte verhogen waren voornamelijk een kwestie van geduld. De  volgende stap, de voorbereiding van een sigmoïdoscopie, was  zenuwslopend vanwege de langdurige en misselijk makende schoonmaak van het hele darmstelsel. 

De sigmoïdoscopie zelf tenslotte, dat wil zeggen het aan elkaar schroeien ofwel dicht branden van grotere bloedvaten, was een technisch wonder dat diepe indruk op me maakte, omdat ik volledig bij bewustzijn was en vrijuit met de operateur kon praten. Als er iets bestond dat het verschil kon maken, dan was dit het, dacht ik. 

Des te groter was mijn teleurstelling de volgende morgen, toen bij mijn eerste wc-bezoek toch weer de vertrouwde plas bloed te voorschijn kwam. Toen de verpleegkundige, zoals gebruikelijk, op mijn signaal afkwam en meekeek, hield ik me in. Maar tegelijkertijd stond voor mij vast dat ik niet naar huis zou gaan zonder bevredigende verklaring. 

Het gevolg was dat mijn ontslag werd uitgesteld, nieuw overleg plaatsvond en ik aanvullende informatie kreeg. Met name dat de behandeling eventueel kon worden herhaald, maar dat men daar huiverig  tegenover stond vanwege de kans op littekenvorming. Bovendien, hield iemand me voor, kon het enkele dagen duren voor de darmen weer in staat waren min of meer normaal hun werk te doen. 

Vijf dagen na aankomst, op de woensdag van de verkiezingen, liet ik mijn bandje doorknippen en keerde ik terug naar Egmond zoals ik gekomen was. Ik was nog niet van het bloed af, maar de volgende dag hoefde ik niet de deur uit en had ik alle tijd voor mezelf. Wie weet. 

En ja hoor, twee dagen na mijn ontslag uit het ziekenhuis, sprongen alle lichten op groen. Tussen de wekker en het ontbijt: geen spoortje bloedverlies. En toen korte tijd later, in het weekend, ook mijn libido weer terug was, wist ik heel zeker dat mijn tijd nog niet gekomen was. 

Al houd ik nog elke dag mijn hart vast. 

Categorieën: Achtergronden

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *